Reikwijdte van de aftrekbaarheid kosten terecht?

In deze bijdrage ga ik verder in op het standpunt van de kennisgroep van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van bemiddelingskosten van 6 juni 2023 bij het afsluiten van een ingaande lijfrente. Met name ga ik in op de beperkende 'voorwaarden' die tussen de regels door lijken te zijn opgenomen. Lees ook de mogelijkheden van kostenaftrek voor ingaande pensioenen in mijn andere blog. 

Let op: het standpunt van 6 juni 2023 is vervallen en vervangen door het standpunt van 14 december 2023. Lees onze bijdrage hierover. 

Als kosten op grond van artikel 3.108 wet inkomstenbelasting 2001 aftrekbaar zijn, omdat er kosten worden gemaakt voor de verwerving van een periodieke uitkering, dan is maar de vraag of de beperkende voorwaarden volgens het standpunt wel terecht zijn. De wettekst van artikel 3.108 stelt deze eisen of beperkingen namelijk niet.

Ontbreken van een KET

Een financiële dienstverlener die rechtstreeks een (complex financieel) product aanbiedt of daar in bemiddelt, moet een KET afnemen volgens artikel 4:24, eerste lid, Wft jo. artikel 80e, eerste lid, BGfo. Praktisch betekent dit als de uitvoerder (zoals bank, verzekeraar of beleggingsinstelling) waar het lijfrentekapitaal is gestald, zelf géén uitkerend product rechtstreeks aan de consument aanbiedt, er een verwijzing naar een adviseur zal plaatsvinden. De wettekst vereist niet dat er ‘noodzakelijk’ of ‘verplicht’ kosten gemaakt moeten worden. Wel dát er kosten gemaakt worden ter verwerving van een uitkering. Zo vindt de AFM dat advies nodig is als een consument zelf over onvoldoende kennis en ervaring beschikt. Met andere woorden, ook dan is hulp nodig in de vorm van advies. Dat zou ervoor pleiten dat ook kosten aftrekbaar kunnen zijn ondanks dat er een KET wordt aangeboden of niet expliciet naar een adviseur is verwezen. Ander vragen die opkomen is of kosten aftrekbaar zijn na een negatieve uitkomst van de KET. En moet dit dan als bewijs worden bewaard voor de aftrekbaarheid van de kosten?

Niet alleen bemiddelingskosten

De wet stelt geen beperkingen aan de classificatie van de kosten. Het moet wel gaan om kosten ter verwerving, inning of behoud van een periodieke uitkering. Anders dan bij aftrekbare premies in de spaarfase van een lijfrente, waarin nog niet concreet sprake is van een uitkering. Maar zouden dan de afsluitkosten van een uitvoerder niet ook gewoon aftrekbaar moeten zijn? En wat te denken van de advieskosten. Juist als een consument (blijkens de KET) over onvoldoende kennis beschikt, moet volgens de AFM worden aangestuurd op het afnemen van advies. Daarmee zouden de advieskosten van een adviseur aftrekbaar moeten zijn, dus ook de advieskosten voor het afsluiten van een financieel product. De kosten van advisering voor inkomensplanning of fiscale planning lijken daarentegen niet redelijkerwijs aftrekbaar, omdat dit geen direct verband houdt met de verwerving van periodieke uitkeringen.

Ook kosten van verlenging?

De casus van de kennisgroep gaat in op de situatie dat er een periodieke uitkering wordt bedongen en beperkt zich daartoe. In de praktijk zal met regelmaat ook een vrijkomende lijfrente verlengd worden, waarbij de termijn nog niet direct ingaat. In dat geval ontstaat nóg geen periodieke uitkering. Wel worden kosten gemaakt om die toekomstige periodieke uitkering veilig te stellen. Gesteld kan worden dat de verlenging van een vrijkomende lijfrente valt onder het behoud van de aanspraak op te verkrijgen periodieke uitkeringen of een periodieke uitkering in de zin van artikel 3.126a wet IB. De definitie van artikel 3.100 wet IB 2001 spreekt echter van termijnen van 'lijfrente' of 'andere periodieke uitkeringen', waarbij met name de concrete termijn ontbreekt omdat de uitkering nog niet is ingegaan. Dat maakt de kans van slagen op aftrekbaarheid gering. Al ligt het


Alle relevante kosten aftrekbaar

Een beperkende voorwaarde is dat de kosten aftrekbaar zijn, voor zover deze niet hoger zijn dan hetgeen gebruikelijk is. Dat is een voorwaarde die niet uit de wettekst zelf blijkt, maar wel te herleiden is uit de historie. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om geen absolute grens hier aan te stellen. Maar wat dan gebruikelijk is, is in wezen de nota die de adviseur hier voor rekent. Aangenomen mag worden dat dit in zakelijke verhoudingen geen wanverhouding betreft of twijfel kan oproepen over de gebruikelijkheid.


Samengevat kan worden gesteld dat er meer kosten aftrekbaar zouden moeten kunnen zijn, althans ruimer dan de beperkingen die in de beantwoording van de casus worden opgeroepen.


Terug naar blog aftrek kosten lijfrente